Over de bijzondere coach Tjerk publiceerde de Gooi - en Eemlander onderstaande column..
Auto’s verkopen
Gepubliceerd op 28 oktober 2006, 07:00
Als ik Tjerk Bogtstra was geweest, dan had ik het ook niet droog gehouden. Jarenlang genoot Tjerk van het makkelijkste baantje dat er bestaat en dat nog lekker verdient ook: coach van het Nederlandse Daviscupteam. Je hebt eigenlijk niks te doen, vliegt wat over de wereld, eet Japans in Tokio en cajun in New Orleans, babbelt eens wat met Raemon Sluiter en hangt wat rond op Wimbledon.
Je telefoneert met Paultje Haarhuis, haalt bij de kledingsponsor een paar nieuwe witte trainingspakken, leest de tennisbladen en o ja, een keer per jaar moet je naar het hoofdkwartier van de KNLTB voor een evaluatiegesprekje.
Het leven is goed, je voelt je de koning te rijk. Zorgen bestaan niet en je lacht in je vuistje: dat heb je toch maar mooi voor elkaar. ’s Ochtends, bij het lezen van je krantje en het knabbelen aan een croissantje kijk je meewarig door het raam en zie je de buurman in zijn leaseauto stappen, zo’n ploeteraar die echt moet werken. Je rekt je nog eens uit, bestelt een ticket naar Parijs en ziet gapend dat de fysiotherapeut van Martin Verkerk een bericht op je mobiel heeft achtergelaten. Dat kan dus wel even wachten.
Natuurlijk zijn er dagen dat je er echt even aan moet trekken. Soms speelt het Nederlandse Daviscupteam een wedstrijd, een vervelende bijkomstigheid, maar dat gebeurt gelukkig niet al te vaak. Je hebt dan een persconferentie waar je iets moet zeggen over de komende tegenstander, je favoriete ondergrond en de blessures van je Daviscupjongens. Dan volgt er een persconferentie waarop je bekendmaakt wie je hebt geselecteerd. Dat zijn bijna altijd dezelfden, want veel tennissers van enige importantie hebben we niet.
Op weer een andere persconferentie moet je vertellen wie er in het dubbel gaan spelen en voor een kleine reportage van Studio Sport hobbel je in Ahoy’ het hardcourt op, slaat een balletje met Sjeng Schalken en lacht vooral heel veel om aan te tonen dat het met de teamgeest en het zelfvertrouwen wel goed zit. Het eigenlijke wedstrijdweekend is een kwestie van uitzitten. Je springt af en toe van je stoeltje, balt een paar keer je vuist, overlegt met de jongens die achter je zitten (wat een teamspirit!) en op zaterdag leg je op een persconferentie uit hoe jammer het is dat je hebt verloren. Daarna begint weer het zalige niets doen, tot de volgende Daviscupwedstrijd.
En dan, op een oktoberdag - je hebt geen enkel vermoeden, het leven is prachtig en zal dat voorlopig ook wel blijven - kom je fluitend het bondskantoor binnen, trekt een cappuccino uit de automaat in de gang en wandelt het vergaderkamertje binnen waar Hans Felius en Richard Krajicek vriendelijk lachend aanschuiven. Voor de vorm heb je een rapportje geschreven, dat je uit je diplomatenkoffertje haalt en waarover je net een verhaaltje wilt gaan afsteken. Dan komt de mededeling: het hoeft niet meer.
Nog één keer geef je een persconferentie. Je legt uit dat je het niet snapt, dat je getroffen bent door de manier waarop het is gegaan. Je krijgt een brok in je keel en begint bijna te janken. En dat is helemaal niet zo raar, want de volgende dag moet je je alweer melden bij Pon, om auto’s te gaan verkopen.
Bert-Jan van Oel